Jeromy Anglim discusses best practices and tools used to support reproducible research in R. He discusses tools for R scripting and version control; and provides examples of SWeave. This presentation was given to the Melbourne R Users Group (MelbURN) on December 1, 2010.
Wolfram is most interested in looking for signals about how a person and their life changes over time, and Facebook data provides plenty. | shorter: http://www.technologyreview.com/view/514186/lifes-trajectory-seen-through-facebook-data/
rockets fired from Gaza are probably plunging to the ground with intact explosives. The fact that they aren’t causing injuries or deaths in Tel Aviv, Jerusalem, and other cities is mainly a matter of luck
When, in June 2011, indigenous Peruvian farmers attempted to take over a regional airport in the southern province of Chucuito, security forces opened fire. Six protestors were killed and 30 more wounded.
Farmers said they were driven to this deadly protest by fears they would be thrown off their land and that water supplies could be polluted if a proposed silver mine in the remote mountains near Lake Titicaca went ahead.
Um was geht es in den einzelnen Kapiteln von TTIP? Wo besteht weitgehende Einigkeit zwischen der EU und den USA, wo gibt es grundlegende Differenzen? An dieser Stelle erklären wir es – und zeigen in unserem Verhandlungsbarometer auf einen Blick, wie weit die Verhandlungen gediehen sind.
L. Vandevoort, H. Bakelants, and I. Nicaise. lirias.kuleuven.be, (2020)5 cites: https://scholar.google.com/scholar?cites=1824140950446922374&assdt=2005&sciodt=0,5&hl=en
\par
Query date: 2022-09-16 13:31:58.
F. van Steenbergen. (2020)``Discussies omtrent deze problematiek ``socio-economische ongelijkheden'' (Steenbergen, 2020, p. 78) worden tot op heden nog slechts sporadisch en zijdelings geïntroduceerd, bijvoorbeeld in het aanduiden van een bepaalde lacunes binnen transitiestudies. Veelal gebeurt dit vanuit de kritiek dat transitiestudies onvoldoende oog heeft voor machtsrelaties en/of de politieke dimensie van transities waarmee de dominante orde eerder wordt herbevestigd dan radicaal wordt bevraagd (zie Debruyne & Bisschop, 2013; Kenis et al., 2016; Meadowcroft, 2011; Shove & Walker, 2007). Ondanks de nadrukkelijke focus op de politiek van transities hebben meerdere auteurs geclaimd dat transitiestudies eigenlijk weinig te zeggen hebben over de verdeling van lasten en baten van transities in termen v an kansengelijkheid (`equity') en rechtvaardigheid, alsmede de politieke economie van transities (Eames & Hunt, 2013; Swilling & Annecke, 2012). Recent heeft Jhagroe (2016) daarom opgeroepen om meer reflexief te zijn op de ethische en democratische dimensie (en het gebrek daaraan) binnen de innovatie- en transitieliteratuur wanneer het gaat om de winnaars en verliezers van transitieprocessen in het bijzonder en innovatieprocessen in het algemeen.'' (Steenbergen, 2020, p. 78)
\par
``Literatuur over wijk effecten richt zich veelal op de vraag in hoeverre de wijk een oorzaak- en oplossingskader is voor zowel het adresseren van sociale problemen als de beïnvloeding van levenskansen.'' (Steenbergen, 2020, p. 240)
\par
``Het fenomeen armoede wordt immer gezien als een sociaal-onwenselijk fenomeen, het is daarom altijd een bron van collectieve actie en maatschappijkritiek geweest. Het strookt niet met maatschappelijke idealen zoals vrijheid, (k ansen)gelijkheid, rechtvaardigheid en solidariteit. Echter, binnen dit soort idealen is veelal sprake van conflictueuze consensus (Duyndam et al., 2005). Hiermee wordt bedoeld dat rondom dit soort ethisch-politieke waarden veelal consensus bes taat, aangezien vrijwel niemand tegen bijvoorbeeld rechtvaardigheid kan zijn. Er bestaat echter wel strijd over de interpretatie van dit soort waarden. Dit heeft te maken met de verschillen in waar ~men de oorzaak van armoede lokaliseert (zie ook hoofdstuk 1).447 De politieke dimensie en belangen binnen het welvaartssysteem komen in alle drie de casussen aan bod.'' (Steenbergen, 2020, pp. -)
\par
``De wijze waarop men bijvoorbeeld jongeren zonder (t)huis percipieert is bepalend voor zowel de inkadering van het probleem als de oplossing. Een liberale focus legt bijvoorbeeld de nadruk op het rationele en verantwoordelijke individu. Door de toegenomen complexiteit en samensmelting van ideologieën en belangen zoals in hoofdstuk 6 beschreven raakt de politieke strijd vertroebeld. Hierdoor kan elke actor uit recente trends halen wat hij/zij wil horen, waardoor innovatieve werkwijz en naadloos worden geabsorbeerd in de dominante logica van het opvangsysteem. Het `oplossen' van zwerven op straat door alle jongeren centraal te stellen en een eigen toekomstplan te laten opstellen, kan daardoor bijvoorbeeld een neutrale exercitie lijken.'' (Steenbergen, 2020, p. 295)
\par
``Dus ook al lijkt consensus te bestaan (e.g. jongere n moeten niet op straat zwerven) dan ligt aan zowel de pro bleemperceptie als het oplossingskader fundamentele vragen ten grondslag. Vragen die politiek-filosofisch en ethisch van aard zijn zoals: wat is een solidair of rechtvaardig systeem? Heeft iedereen in Nederland gelijke kansen? En heeft iedereen toegang tot bepaalde hulpbronnen en de vaardigheden om aansluiting te vinden bij procedurele processen?'' (Steenbergen, 2020, p. 295).
H. de Werfhorst, and E. Hest. library.oapen.org, (2019)5 cites: https://scholar.google.com/scholar?cites=708600051383112503&assdt=2005&sciodt=0,5&hl=en
\par
Query date: 2022-09-16 13:31:58.
M. Hossen, M. Faiad, M. Chowdhury, and M. Islam. International Journal of Computer Science & Information Technology (IJCSIT), 10 (1):
95 - 105(February 2018)
L. Borghans, R. Diris, and T. Schils. ESB, 4768 (103):
4(2018)Achterstandsleerlingen
\par
``Het probleem van achterstandsleerlingen is dus hardnekkig en het blijkt lastig om deze kloof te verkleinen. Dat wordt bevestigd door het Centraal Planbureau dat heeft aangetoond dat de extra gelden – die scholen in Nederland krijgen voor leerlingen met laagopgeleide ouders – niet hebben geleid tot lagere sociale ongelijkheid wat betreft prestaties (CPB, 2017).'' (Borghans e.a., 2018, p. 543)
\par
``OBSERVATIE 1: GROOT VERSCHIL IN PRESTATIES
\par
De verschillen in opleiding van de ouders zijn van grote invloed op de doorstroom naar het voorgezet onderwijs. De eindtoets basisonderwijs is een belangrijke maatstaf voor wat leerlingen geleerd hebben. Het verschil tussen leerlingen van laag- en hoogopgeleide ouders wat betreft scores bij de eindtoets basisonderwijs is groot. In 2014 haalden kinderen met laagopgeleide ouders een gemiddelde score van 529,1 op deze toets. Bij middelbaar opgeleide ouders was dat 533,6. Kinderen met hoogopgeleide ouders haalden gemiddeld een score van 539,5.'' (Borghans e.a., 2018, p. 540)
\par
``Dit verschil van tien punten tussen kinderen van laagen hoogopgeleide ouders is zeer substantieel als we het vertalen naar de doorstroom naar het voortgezet onderwijs. Voor 2014 leidt een toename van één punt in de score op de eindtoets basisonderwijs tot een toename van de kans op ten minste een havo-advies van 3,7 procentpunt. Bij laagopgeleide ouders is het op basis van de eindtoets-score voorspelde aandeel van kinderen met ten minste een havo-advies 26,0 procent. Bij hoogopgeleide ouders is dit voorspelde aandeel 64,5 procent, dus een verschil van 38,5 procentpunt.'' (Borghans e.a., 2018, p. 540)
\par
``OBSERVATIE 2: VERSCHILLEN TUSSEN SOCIALE MILIEUS BLIJVEN GELIJK
\par
De verschillen in toetsresultaten tussen kinderen met een verschillende sociaaleconomische status (SES) zijn gelijk gebleven over de laatste decennia. Tegenwoordig stromen aanzienlijk meer leerlingen door naar havo of (vooral) vwo dan vroeger. In figuur 1 is een aantal bronnen bij elkaar gebracht met cijfers over de doorstroom naar havo en vwo. Het is lastig om over een langere tijdsperiode vergelijkbare gegevens te vinden wat betreft de verschillen in onderwijskansen. De cijfers uit 1977 en 1983 zijn waarschijnlijk niet goed vergelijkbaar met de andere cijfers uit de reeks. Los van deze bedenkingen kunnen we echter spreken van een stijgende trend in de doorstroom naar havo en vwo. Sinds de jaren tachtig neemt deze geleidelijk toe voor leerlingen uit alle sociale milieus. Een analyse op basis van de odds-ratio's laat zien dat deze toename van kansen gelijkmatig is verspreid over de drie verschillende sociale milieus (figuur 1).'' (Borghans e.a., 2018, p. 540)
\par
(Borghans e.a., 2018, p. 541)
\par
``OBSERVATIE 3: VERSCHILLEN BESTAAN AL BIJ JONGE KINDEREN
\par
Verschillen tussen leerlingen uit de verschillende SES-groepen bestaan al in groep 3 van de basisschool. Figuur 3 toont op basis van een onderzoek van Borghans et al. (2017) wat betreft rekenen aan hoe groot de correlatie is tussen de rekenresultaten en het opleidingsniveau van de ouders. In groep 3 is deze correlatie al aanzienlijk en gedurende de basisschool neemt deze nog verder toe. Deze toename komt echter voor een groot deel door het nauwkeuriger worden van de toets. Als de leerlingen ouder worden, worden de toetsen die ze maken langer. Ook zijn jonge kinderen minder constant bij het maken van hun toetsen dan oudere kinderen. Ze zijn makkelijk afgeleid of hebben soms hun dag niet. Daardoor worden de resultaten preciezer naarmate kinderen ouder worden en neemt ook de correlatie met SES toe.'' (Borghans e.a., 2018, p. 541)
\par
``OBSERVATIE 4: VERGELIJKEN VAN LEERLINGEN OP BASIS VAN TOETSSCORE KAN MISLEIDEND ZIJN
\par
De overgang van de basisschool naar de middelbare school krijgt veel aandacht in de discussie over onderwijsachterstanden. Uit onderzoek (Inspectie van het Onderwijs, 2016) blijkt dat kinderen van laagopgeleide ouders met dezelfde eindtoets-score een lager schooladvies krijgen dan kinderen van hoogopgeleide ouders. Ook stromen ze vaker af van vwo naar havo en halen ze lagere toetsscores op de middelbare school. Er zijn echter twee nuanceringen te maken bij deze observatie. Ten eerste is het belangrijk om dit verschil in schooladvisering, gecorrigeerd voor toetsscore, in perspectief te plaatsen. Het totale verschil in advisering tussen leerlingen van lage en hoge SES, dus zonder correctie voor toetsscore, is een factor 4 tot 5 groter dan het verschil dat overblijft wanneer we leerlingen met eenzelfde eindtoets-score vergelijken. Dit totale verschil wordt minder belicht vanwege het feit dat er gecorrigeerd moet worden voor het talent van leerlingen. De vraag is echter in hoeverre de score op de eindtoets een goede reflectie is van het talent van de leerling, of juist een beeld geeft van twaalf jaar opgroeien in een ander sociaal milieu.'' (Borghans e.a., 2018, p. 542)
\par
``Ten tweede is het de vraag wat dit conditionele verschil in advisering nu precies laat zien. Hebben kinderen van laagopgeleide ouders ook echt hetzelfde niveau als kinderen van hoogopgeleide ouders met dezelfde eindtoetsscore? Het probleem is dat de eindtoets – net als iedere toets – een aanzienlijke onnauwkeurigheid heeft. Soms valt de toets hoger uit, soms lager.'' (Borghans e.a., 2018, p. 542)
\par
(Borghans e.a., 2018, p. 541)
\par
``Uit eerdere vergelijkingen blijkt dus dat, gecorrigeerd voor de score op de eindtoets, de schooladviezen voor kinderen van hoogopgeleide ouders hoger zijn dan voor die van laagopgeleide ouders. Zoals te zien is in Tabel 1, kan deze bevinding ook worden omgedraaid. De gemiddelde score op de eindtoets basisonderwijs voor leerlingen met een bepaald schooladvies is hoger bij leerlingen van hoogopgeleide ouders dan bij die van laagopgeleide ouders. De bevinding dat leerlingen met hoogopgeleide ouders een hoger advies krijgen voor eenzelfde score op de eindtoets is daarmee deels een statistisch artefact.'' (Borghans e.a., 2018, p. 542)
\par
``OBSERVATIE 5: KENNIS VAN LEERLINGEN VERSCHILT
\par
De eindtoets basisonderwijs is opgebouwd uit een aantal onderdelen waaronder taal, rekenen en andere vaardigheden. Uit het vergelijken van leerlingen met eenzelfde totaalscore blijkt dat de leerlingen van laagopgeleide ouders hun score gemiddeld genomen op andere onderdelen binnenhalen dan leerlingen van hoogopgeleide ouders.'' (Borghans e.a., 2018, p. 542)
\par
``Met een recent onderzoek hebben we bekeken in hoeverre verschillen qua persoonlijkheid de verschillen qua schoolprestaties kunnen verklaren (Borghans et al., 2018). Openness to experience, de mate van nieuwsgierigheid en vindingrijkheid, blijkt hierbij het beste de verschillen wat betreft SES te kunnen voorspellen. Openness is positief gerelateerd aan de motivatie om te leren, intelligentie en schoolprestaties (Poropat, 2009). Kinderen van laagopgeleide ouders hebben een lagere Openness dan kinderen van hoogopgeleide ouders. Verschillen in schoolprestaties naar sociaal milieu kunnen dus deels verklaard worden door verschillen in persoonlijkheid.'' (Borghans e.a., 2018, p. 542).
J. Gubbels, C. van der Put, G. Stams, and others. (2018)Doelgroep
\par
De doelgroep van `Alleen jij bepaalt wie je bent' bestaat uit schoolgaande jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar. Deze jongeren zijn grotendeels jongens, veelal woonachtig in achterstandswijken van (middel)grote steden. De meeste gemeenten behoren tot de top 30 van gemeenten met de hoogste High Impact Crimes (HIC). De jongeren volgen onderwijs op praktijkscholen of de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg binnen het VMBO. Er kan bij deze jongeren sprake zijn van een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid (IQ tussen 50-85 in combinatie met sociale aanpassingsproblemen). Op basis van dit opleidings- en intelligentieniveau is er sprake van een verhoogd risico op het ontwikkelen van overlastgevend en/of delinquent gedrag (GGD Amsterdam, 2014; Traag, Marie, & Van der Velden, 2010; Van der Laan, Goudriaan, & Weiters, 2014). Een prosociaal netwerk ontbreekt veelal bij de jongeren. Om mee te doen aan AJB moet er toestemming zijn van de ouders van de jongeren en mogen jongeren niet reeds actief zijn bij een sportvereniging.